Traditioneel denken we bij schoonheid snel aan fysieke eigenschappen die een hoge mate van gezondheid, vitaliteit, vruchtbaarheid uitdragen. Vooral beautystandaarden voor vrouwen lijken gelijk gesteld te worden met een jeugdig uiterlijk. Denk bijvoorbeeld aan het ideaal van een volle bos haar of een stralende, stevige huid. Daarnaast zouden we bij het zien van een vrouw met een optimale taille-heup verhouding onderbewust registreren dat zij een verminderde kans heeft op het krijgen van ziektes als baarmoederkanker, hart- en vaatziekten, en diabetes. Een gegeven dat haar zeer geschikt maakt als potentiële partner, en daardoor ook aantrekkelijker (Bjorn).
Echter, op deze manier denken over de definities van uiterlijke schoonheid neigt naar simplisme en, bovenal, biologische determinisme. We lijken onze noties van schoonheid naast tekens van gezondheid ook te baseren op schaarste; als mensen lijken we een voorkeur te hebben voor het ongewone. Iets speciaals. Een interessant hierop aansluitend onderzoek werd recent verricht door Isabella Forti en Robert John Young. Zij vergeleken oogkleuren van commerciële modellen in zowel het Verenigd Koninkrijk als Brazilië en kwamen tot de conclusie dat het percentage modellen met bruine ogen in het VK veel hoger was dan onder de gehele bevolking van deze landen. In Brazilië daarentegen waren modellen met blauwe ogen popular terwijl het overgrote gedeelte van de Brazilianen zelf bruine ogen heeft.
Iets anders interessants is dat we hiermee zien is dat schoonheidsidealen variëren van cultuur tot cultuur. Vanzelfsprekend heeft ook de tijd invloed op onze perceptie van wat “mooi” of “lelijk” is. Zo was overgewicht een indicator van status en aanzien in de tijden waarin grote delen van de (westerse) bevolking nog te kampen had met grote onzekerheden met betrekking tot het beschikken over voldoende voedsel. Toen de voedseltoevoer meer betrouwbaar werd voor alle mensen binnen de maatschappij werd overgewicht in zeer korte tijd geconnoteerd met een zwakke persoonlijkheid en een gebrek aan wilskracht (Semo). Hetzelfde lichaamstype dat eerder op een voetstuk werd geplaatst veranderde in iets negatiefs waar op neer gekeken kon worden.
Maar ook de notie van rariteit lijkt geen bevredigend antwoordt te geven op vraag wat de maatschappelijke pijlers voor schoonheidsidealen nou eigenlijk zijn. Zo zijn mensen die een amputatie hebben ondergaan immers ook schaars in vergelijking met de rest van de bevolking en ervaren zij vooral onbegrip en discriminatie naar aanleiding van hun uiterlijk. In On the Politics of Ugliness kijken onderzoekers Sara Rodrigues en Ela Przybylo naar de (maatschappelijke) gevolgen wanneer er niet wordt voldaan aan de geaccepteerde beautystandaard. Zij gebruiken de term visual injustice om het systeem te beschrijven van de structurele discriminatie welke op basis van uiterlijke kenmerken privileges, toegankelijkheid, en middelen als machts, geld, werk, en liefde toekent of ontneemt. De repercussies als gevolg van het niet voldoen aan de maatschappelijke schoonheidsidealen zijn wel degelijk aanwezig wat weer gepaard gaat met een behoefte hieraan te voldoen. Zoals Heather Laine Talley zegt: ‘the desire to be “not ugly” is, at the most basic level, the desire to live outside of the stigma of ugliness. The practices of being “not ugly” are, Talley suggests, ableist and rooted in fear of bodily variance and a deep desire to appear, simply, normal.’ (Rodrigues, Przybylo).
Maar onze conceptualisatie van schoonheid, aantrekkelijkheid, en wat wij als maatschappij “mooi” vinden gaat veel verder dan ons fysieke uiterlijk. Er zijn daarnaast heel veel abstracte tekens die hier ook een belangrijke rol in spelen. Zo wordt “classy” en “chique” vaak gezien als iets aantrekkelijks, iets dat begeerbaar is. Hiervan kunnen we herleiden dat die manier waarop wij schoonheidsidealen categoriseren letterlijk gebaseerd is op noties van economische klasse-ongelijkheid. Pierre Bourdieu beargumenteerd in zijn boek Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste dat onze ideeën over wat “mooi” of “smaakvol” is voornamelijk wordt bepaald door de hogere klasse van de maatschappij. Deze groepen hebben significant meer cultural capital tot hun beschikking. Dit zijn meer abstracte bronnen buiten de directe economische sfeer die groei in de maatschappij kunnen faciliteren zoals een “goede” educatie, de “correcte” manier van spreken, en de “juiste” manier van kleden. Dit verklaart waarom iemand wellicht een fysiek mooi uiterlijk heeft maar toch kan worden beoordeelt als “trashy” en daardoor minder aantrekkelijk wordt gevonden.
De laatste jaren hebben we interessante veranderingen zien opkomen op het gebied van schoonheidsidealen en algehele esthetiek. Meer oog voor diversiteit heeft ervoor gezorgd dat er meer modellen van verschillende afkomst op de catwalk lopen, modellen die voorheen vrijwel altijd buiten de westerse norm van schoonheid vielen. Awareness op het gebied van gezondheid zorgde voor meer verschillende lichaamstypes en modellen zoals Winnie Harlow die vitiligo heeft, een huidaandoening waarbij gedeelten van de huid compleet het pigment verliezen. Ook zien we dat merken als Vetements en Balenciaga steeds vaker “low-class” esthetiek incorporeren in hun high-end kledinglijnen. Hierdoor wordt de distinctie van de traditionele klasse esthetiek steeds meer vervaagd.
Veranderingen zoals deze hebben de mogelijkheid de manier waarop we als algehele maatschappij over schoonheidsidealen denken te beïnvloeden. Een vergrootte kennis op het gebied van racisme en klassisme geeft ons de mogelijkheid sneller het artificiele karakter van onze classificatiesystemen, en de onderliggende machtsstructuren die daarmee samengaan, in te zien. Maar, dit betekend niet dat we ons niet langer kritisch hoeven op te stellen. De meeste van onze ideaalbeelden worden bijvoorbeeld nog steeds grotendeels bepaald door een kleine elite. Een designer als Demna Gvasalia kan de beslissing maken om “low-class” fashion te gebruiken in zijn ontwerpen omdat we weten dat hij dit op een “ironische” manier doet. We oordelen nu eenmaal anders over een tracksuit wanneer deze gedragen wordt door een twintiger in een club dan wanneer een 50 jarige man dezelfde outfit aan heeft naar de supermarkt. En ondanks de oproep voor raciale diversiteit zijn de meeste niet-witte modellen nog steeds racially ambiguous zodat ze een grote doelgroep kunnen aanspreken waarbinnen het westerse schoonheidsideaal is genormaliseerd.
We zien onze perceptie over schoonheid misschien als de enige natuurlijke optie maar de onderliggende werkelijkheid is anders. Onze noties over concepten zoals schoonheid en aantrekkelijkheid zijn gebonden aan tijd en plaats, maar ook zeker aan maatschappelijke machtsverhoudingen. Wanneer we iets instinctief als “lelijk” of “raar” zien is het misschien waardevol ons af te vragen waarom we zo snel tot die conclusie komen. Komt het negatieve oordeel wellicht omdat ons is aangeleerd een bepaalde onwenselijke connotatie te associëren met datzelfde uiterlijke kenmerk? Of is het simpelweg iets waar we niet aan gewend zijn, iets wat “vreemd” is? Wie bepaald eigelijk wat “mooi”, “lelijk”, of “normaal” is? Zoals Bourdieu al zei: “Every established order tends to produce the naturalization of its own arbitrariness.” En wat is er nou arbitraireder dan de esthetiek?
Bjorn C (February 13, 2006). “The Rules of Attraction in the Game of Love”. livescience.com. Retrieved January 9, 2006.
Bourdieu, Pierre, et al. Distinction: a Social Critique of the Judgement of Taste. Routledge, Taylor & Francis Group, 2015.
Forti, Isabela Rodrigues Nogueira; Young, Robert John (2016). “Human Commercial Models’ Eye Colour Shows Negative Frequency-Dependent Selection”. PLOS ONE. 11 (12): e0168458. Bibcode:2016PLoSO..1168458F. doi:10.1371/journal.pone.0168458. PMC 5179042. PMID 28005995.
Rodriques, Sara, and Ela Przybylo. ON THE POLITICS OF UGLINESS. PALGRAVE MACMILLAN, 2019.
“The History of Obesity – The Renaissance to 1910.” SERMO, 22 June 2015, blog.sermo.com/2015/07/02/history-obesity-renaissance-1910/.
English version
Traditionally beauty is thought of as corresponding to vitality, general health, and fertility. Female beauty standards especially emulate youthfulness through, for instance, luscious long hair and bright, firm skin. Similarly, optimal waist-hip ratios signal higher estrogen levels and lower susceptibility to major diseases like ovarian cancers, heart disease, and diabetes and are, in effect, considered attractive characteristics for potential “mates” (Bjorn). What we consider “Ugly”, therefore, would logically seem on the opposite side to that: aged, diseased, and barren.
But thinking about defining beauty and ugliness in this way seems extremely simplistic, not to mention biologically deterministic. In addition to this, beauty also seems signalled by rarity; we as humans seem to favour the uncommon. We can see this, for instance, through recent research conducted in the UK and Brazil with regards to the iris colour of commercial models. Brown-eyed models were found to be overrepresented in comparison to the general population in the UK, where blue eyes are more common, while lighter-coloured iris is more popular among models in Brazil, where brown-eyes are the norm within the general society (Forti, Young). Viewing beauty from this perspective takes one important point into account: the way beauty standards vary throughout different cultures and times. After all, that which is rare can become common and that which is common can become rare through the changes of (societal) circumstances. A plump or downright corpulent body was considered a sign of status and wealth in eras where lack of proper nourishment among the general population was widespread in (Western) society. When food supplies became more reliable, fat suddenly became an indicator of lacking willpower and an inability to restrain oneself and it quickly went from something to be revered to being repulsed.
However, rarity alone as a denominator for beauty still seems unsatisfactory. Amputees, for instance, are rare in comparison to the general public and yet they are often vilified, discriminated, and looked down upon by society. In On the Politics of Ugliness researchers Sara Rodrigues and Ela Przybylo look at the societal implications of not meeting the set beauty standards. They coin the term visual injustice to describe a system of discrimination that relies on the politics of appearance and visuality to render and deny privilege, access, and resources, including power, money, work, and love. Because of the repercussions which seem to follow “ugliness” around Heather Laine Talley suggests that:
‘the desire to be “not ugly” is, at the most basic level, the desire to live outside of the stigma of ugliness. The practices of being “not ugly” are, Talley suggests, ableist and rooted in fear of bodily variance and a deep desire to appear, simply, normal.’ (Rodrigues, Przybylo).
In short: not all that is rare is celebrated.
Another thing to keep in mind is that “beauty” and “ugliness” not only correspond to a person’s physiology but also to more abstract signifiers regarding aesthetics and etiquette. Something which is “classy” is usually deemed attractive. This means that the way we conceptualise notions of attractiveness and “taste” is, quite literally, classist. As Pierre Bourdieu argues in his book Distinction: A Social Critique of the Judgement of Taste the say-so of what constitutes “taste” is predominantly held by the upper classes. These groups tend to have significantly more cultural capital – helpful assets beyond the economical sphere such as a “good” education, “correct” manner of speaking, and the “right” way of dressing. This explains why someone can be physically beautiful but still “trashy” and thus deemed unattractive.
We can see a lot of interesting trends with regards to beauty and aesthetics over the last couple of years. More racial diversity on the runway leads to new opportunities for models of colour who had been excluded from the norm of “beauty” for a very long time. Raised awareness of health conditions led to inclusion of models like Winnie Harlow who is diagnosed with the skin condition vitiligo, which results in the skin partially losing its pigmentation. Also, the incorporation of traditionally “low-class” clothing into higher-end fashion by brands like Vetements and Balenciaga blurred the distinction of traditional class aesthetics, a contrast that was much more clear a couple of decades ago.
Developments like these challenge the way we as a society think of beauty. Greater awareness regarding issues like racism and classism make us aware of the artificial nature of the boxes we place people in and the underlying power structures that accompany these distinctions. However, this doesn’t mean we can stop being critical about our perceptions of beauty. Still, most beauty trends, even untraditional beauty trends, are dictated mostly from people within the higher classes of society. A designer like … can decide to incorporate low-class fashion items mostly because we are aware he is being “ironic” whilst doing so. We judge tracksuits differently when a hip 20-something year old is rocking them in a club than we do when a 40-plus person wearing them in our local supermarket. And even though racial diversity is becoming more prominent in the beauty and fashion world, the most non-white models are still racially ambiguous to appease an audience which has normalised the caucasian appearance as ideal.
Although we generally think of our conceptualisation of beauty as natural, it is actually anything but. Notions of beauty and attractiveness are bound by space, time, and, perhaps most importantly, social power dynamics. Whenever we instinctively judge someone or something as being “ugly” it might be worth asking ourselves why we’re so quick to jump to this decision. Is the judgement a result of the negative connotation we’ve been taught to believe is carried with it? Or is it perhaps simply something we’re not accustomed to? And who gets to decide what’s “ugly” or “beautiful” anyway? Like Bourdieu said: “Every established order tends to produce the naturalization of its own arbitrariness.” And what could be more arbitrary than aesthetics?
Bjorn C (February 13, 2006). “The Rules of Attraction in the Game of Love”. livescience.com. Retrieved January 9, 2006.
Forti, Isabela Rodrigues Nogueira; Young, Robert John (2016). “Human Commercial Models’ Eye Colour Shows Negative Frequency-Dependent Selection”. PLOS ONE. 11 (12): e0168458. Bibcode:2016PLoSO..1168458F. doi:10.1371/journal.pone.0168458. PMC 5179042. PMID 28005995.
Rodriques, Sara, and Ela Przybylo. ON THE POLITICS OF UGLINESS. PALGRAVE MACMILLAN, 2019.
“The History of Obesity – The Renaissance to 1910.” SERMO, 22 June 2015, blog.sermo.com/2015/07/02/history-obesity-renaissance-1910/.