Ben jij wel te vertrouwen, vriend? Je doet zo hartelijk en zo warm en verwacht van mij hetzelfde terug. Je wenst uitdaging, je wenst commentaar van me, maar accepteert dat alleen met mijn glimlachen met onze samenspraak.
Je bent onzeker. Je vraagt me dichterbij te komen zitten. We zijn op je kantoor, waar ik me na de vorige keer had voorgenomen om de afstand te bewaren. De stoelen staan zo dat dat niet mogelijk is. Laat ik er maar geen punt van maken. We werken samen, één op één. Een unieke kans. Ik kende je toen nog niet. Daar moest ik wel voor gaan en onze gesprekken zijn ook interessant.
Toch voel ik me verzwaard en gevangen in je bijzijn. Ik ben me bewust dat h et gewicht van je hand op mijn schouder me ketent aan de regels van omgang d ie me vroeger zijn ingeprent. Ik ben zelf niet meer te vertrouwen. Hoe herken ik de ware vriend, die meer platonisch contact gewend is dan ik?
Je zoekt misschien de bevestiging in de toenadering, maar het verbaast me, dat je ermee doorgaat terwijl dit gedrag juist nu zoveel aandacht trekt.
Of ben je dan toch de valse vriend, waar ik me juist voor probeer te hoeden. Hoe dan ook laat je geen ruimte over voor onbevangenheid, ook al was ik allang niet meer naïef. Vandaag creëer ik afstand met m’n verkoudheid, en adem ik pas weer wanneer ik buiten sta.