Ik ben opgegroeid in een wijk waar het dragen van merkkleding helemaal niets uitmaakte. Als iets je leuk stond en je voelde je er goed in, was dat genoeg. Maar toen ik in de brugklas kwam, begon ik hier plotseling heel anders over na te denken.
Ik ging naar school in een wijk die bekend stond om de ‘kakkers’ die er woonden. Bijna iedereens ouder was dokter, rechter of had een eigen advocatenbureau. Het was alsof ik een andere dimensie instapte. Iedereen droeg hetzelfde en als je dat bepaalde merk niet in je kledingkast had hangen, hoorde je er simpelweg niet bij.
Het was een soort ongeschreven regel: als je geen Hollister droeg, was je niet cool genoeg. En dan moet ik eerlijk toegeven dat de onzekere brugger-Kiara makkelijk te beïnvloeden was. Ik moést er van mezelf bij horen. Ik kan me daarom nog goed herinneren dat ik mijn moeder smeekte om een jas van 92 euro, waar ik na 1 maand alweer op uitgekeken was.
Toen ik genoeg kleedgeld had gespaard en oud genoeg was om zelf mijn kleding te kopen, kocht ik uiteraard gelijk een merkshirtje van de Hollister. Dat was ten slotte cool. Drie jaar lang ging dit zo door – en geloofde ik dat het enkel kopen van merkkleding echt wat voor mij was. Maar hoe ouder ik werd, hoe bewuster ik me werd van de aankopen die ik deed.
Ik kwam in de fase waarin ik me ging realiseren dat al die dure merkkleding in mijn kledingkast mij niet goed genoeg representeerde. Ik voelde me niet mezelf in een shirt dat iedereen uit mijn jaarlaag droeg.
Uiteindelijk ging ik steeds meer thriftshoppen, werd ik gelukkiger door de kleding die ik droeg en ontdekte ik steeds meer mijn eigen stijl.
De term ‘merkkleding’ is natuurlijk heel breed, alles heeft een merk, een eigen stijl. En het is geen slecht ding om merkkleding te hebben. Althans: niet zolang je er zelf onder lijdt. Je moet het alleen kopen als je dat écht zelf wil. Want het is natuurlijk leuk om jezelf te verwennen, maar waar ik wel achter ben gekomen, is dat pronken met een shirtje van 50 euro niets voor mij is.