Het was de winter van 2000 toen mijn ouders naar Nederland zijn gevlucht. Ze werden toegewezen naar een Asielzoekerscentrum in Azelo, een dorp dat zo’n 250 inwoners telt. In 2001 werd ik geboren en in 2004 werd mijn broertje geboren en kregen we ook verblijfsvergunning. Hierna verhuisden we naar een groter dorp naast Azelo.
Het klinkt gek, maar ik kan me nog goed herinneren dat ik me een soort attractie voelde op de basisschool. Ik was het eerste zwarte kind op de basisschool. Ik had mijn haar in gekleurde vlechten en dat vond iedereen bijzonder. Ik weet nog dat ik een jaar of 6 was en ik werd omcirkeld door witte moeders die ongevraagd aan mijn haar en huid gingen zitten.
‘’Oh Emma, wat ben je mooi. Wat heb je mooi haar. Hoe komt het dat je huid zo zacht is?’’ Aan de ene kant zijn dit complimenten, aan de andere kant wordt er constant gezegd dat je anders bent.
Rond mijn 16e begon ik met uitgaan – en daar kwam alcohol bij kijken. Na de club ging ik vaak naar een keet, een soort schuur bij iemand in de achtertuin waar je bier kunt drinken. Hier werden vaak racistische opmerkingen gemaakt, die vervolgens verdedigd werden onder het mom van ‘het is maar een grapje’. Gelukkig beet ik wel terug, maar je zult maar op een plek zijn als enige zwarte meisje met allemaal mensen die je niet verdedigen.
Gek genoeg bleef ik wel gaan. Vraag me niet waarom. Ik kon het best van me afzetten, omdat ik me verveelde en gewoon iets wilde doen in het weekend. Ik maakte het minder erg door te denken: ach, één opmerking en de rest van de avond is het wel gezellig. Maar ook dat is niet oké.
Op mijn 17e vroeg ik me af waarom ik nog steeds in zo’n toxic omgeving rondhing. Liever alleen dan allemaal gekken om me heen. Ik liet alle mensen uit die omgeving gaan en ging aan mezelf werken. Dit was een best eenzaam jaar, maar tegelijkertijd een jaar waarin ik echt groeide naar de persoon die ik ben en wil zijn.