Het prikkende gras maakt een lichte afdruk in mijn wang. Ik spreid mijn armen en ik voel het. Ik ruik het. Ik ruik het verleden en de bijhorende herinneringen. Ik denk aan de gesprekken, die we hadden in vroegere nachten. Of de wandeltochten die we hadden in de ontwakende dagen. Ik probeer je aan te raken maar het lukt niet.
Ik kijk om me heen, maar ik zie je niet. De dagen en de nachten met jou zijn alleen in het verleden nog te zien. Het enige wat ik nu zie zijn de sprookjes in de wolken. Sprookjes die me vertellen dat er meer is dan de verhalen binnen handbereik.
Ik ruik de lente en ik hoor al het gelach van de naderende zomer. Ik denk aan jou, terwijl ik de lente inadem. Ik spreid mijn armen om je te omhelzen, maar je bent er niet. Je bent achtergebleven in de herfst. Ik liep door op zoek naar een nieuw verleden, terwijl jij stopte met lopen. Ik weet niet wat dat is. Maar ik zal blijven doorlopen tot de herinneringen van de seizoenen van mij zijn.