Vorig weekend vond ik mezelf op een muziekfestival in het zuiden van Gelderland. De zon scheen, de podia waren kleurig versierd, die koperen ploert schitterde vredig op een bescheiden meer. De mensen waren vrolijk, vriendelijk bovendien. De boel was strak geregeld en ik was in goed gezelschap. Opzwepende muziek schalde over de velden, de “handjes” gingen in de lucht. Kortom, de sfeer zat er in!
Alle lagen van de bevolking hadden zich verzameld op het festivalterrein en de massa deinde en danste. Jonge mannen in strakke witte T-shirts met een bijzonder aanwezig pectoraal spiergebied hielden zich op naast leeftijdsgenoten in bebloemde jurkjes, gegoede vijftigers in gestreepte polo’s, beglitterde meiden en alternatieve types. Het gehele regionale spectrum was vertegenwoordigd op het gras van deze mooie dag aan het eind van de lente.
Mijn gezelschap, dat twee mannen van Surinaamse afkomst bevatte (beide flink op lengte) trok nogal wat bekijks. Tussen het feestgedruis door, drukte precies dat, mijn witte randstedelijke neus hier en daar flink op de feiten.
Omdat een groot gedeelte van mijn natuurlijke habitat vrij eclectisch is en zich bijvoorbeeld hard maakt voor de afschaffing van de Nederlandse slavernij als nationale feestdag, vergeet ik soms dat het leeuwendeel van mijn landgenoten, de vlag van Suriname niet herkent, Papiamentse woorden toedicht aan het Sranantongo, niet weet hoe de historie van Indonesië afwijkt van het Molukse narratief, geen flauw benul heeft waarom Indiase roti en Chinese chow mein in Zuid-Amerika verzeild raakten, nog nooit van Keti Koti heeft gehoord en losjes het n-woord bezigt, regelmatig zonder geladen bijbedoeling.
Het mag dan allemaal Nederlandse geschiedenis zijn, maar die schittert tot op de dag van vandaag nog in afwezigheid in onze educatieprogramma’s.
“Jouw vriendin heeft echt de grootste gouden oorbellen die ik vandaag gezien heb, komen die ook van de Antillen”? zegt een man met een kaal hoofd, in een oranje polo, terwijl hij naast ons neerstrijkt op een strandje aan de rand van het terrein. “Of komen jullie uit Kameroen?” stelt hij, terwijl hij wijst naar het zweetbandje met Surinaamse vlag om de pols van mijn gezelschap. “Zijn jullie broers?” vraagt hij vervolgens aan de vrienden die behalve hun lengte en huidskleur, uiterlijk niets gemeen hebben.
Ze incasseren deze stortvloed aan onbedoeld racisme met humor, maar nadat iemand verderop, buiten hun gehoorsveld het n-woord gebruikt als aanduiding, is na een korte reactie alles wat ik kan denken: “Dit is dus waar we staan als land”. Het is niet eens per se onwil of kwade opzet, maar we baden in een nationaal bad van kennisarmoede en er is nog ontzettend veel werk te doen. Witte neus op feiten. Niet per se verbaasd, maar wel weer wakker geschud. Die nationale feestdag lijkt ver weg als dit de kennisstatus is.
Hoe lang zou het duren voordat we onze eigen historie kennen en welke rol deze speelt in ons heden? Is het een onmogelijke missie? Wat gaan we doen, vooral nu we een 150-jarig jubileum kunnen herdenken en vieren? Wat gaat de overheid regelen?
Dit is geen punt van Randstad en provincie, want die vlieger gaat gelukkig niet op.
Feiten en empathie zijn geen regionale kwestie of randstelijke aanstellerij.
Heb een mooie 1 juli!