Het is 3 uur ’s nachts. De lichtjes dansen op het ritme van de muziek. Lange bastonen sluipen mijn lichaam in, en omhelzen mij teder. De club is gevuld met een zee van zielen, golvend als één, samen. Iedereen is lief vanavond. Iedereen. Behalve jij.
Ja, ik heb het tegen jou, vreemdeling die om 03:05 uur in de Marktkantine naar me toe kwam lopen. Je tikte op mijn schouder, en *PATS*, mijn bubbel was open. ‘Hey! Ben jij hartpatiënt?’. Je schreeuwde in mijn oor om boven de muziek uit te komen. Ik kreeg er gratis een paar spetters consumptie bij. Ik antwoordde dat ik niet begreep wat je bedoelde. Mijn hart is prima, dacht ik bij mezelf. Patiënt van de liefde, maar zeker gezond. ‘OF JE HARTPATIËNT BENT’, herhaalde je.
Nog voordat ik tijd had mijn wenkbrauwen uit verbazing omhoog te trekken, trok jij al wat anders omhoog: Mijn shirt. Met je handen ging je op verkenningstocht, dwars over mijn borsten, op zoek naar een defibrillator of hartapparaatje. Maar veel verder dan mijn tepelpiercing kwam je niet. Je keek me vol verbazing aan, en ik kon jouw gedachtes bijna lezen. De jongen waarvan je dacht een hartapparaatje te hebben, bleek borsten te hebben. Geen vest, maar tieten. ‘Maar, huh? Ik dacht? Wat de fuck?’ Je begon een beetje te stamelen, en weg was je.
En daar stond ik dan. Ineens dansten de lichtjes niet meer in de maat. Van de lange bastonen bleef enkel geruis over. De club was nog steeds gevuld met een zee van zielen, maar jij, jij transfoob, gooide mij overboord.