Soms fantaseer ik dat mijn ouders omkomen in een heel zwaar auto-ongeluk. Of dat ik ze in één klap verlies in een vliegtuigcrash. En dan ga ik een potje pathetisch janken om het idee.
Laat me beginnen met benadrukken dat als ik ze de pijp uit laat gaan, ik altijd scenario’s in mijn hoofd schets die razendsnel en hopelijk pijnloos verlopen. En het hoeven niet per se ongelukken te zijn of instant wees-fantasieën, trouwens. In mijn fantasiewereld kan ik ook zelf bijvoorbeeld prima een arm verliezen aan een ziekte en daar iets moois van maken. Zolang het maar een duidelijk aanwijsbaar trauma is waar niemand omheen kan. Ouders kwijt. Arm kwijt. Trauma. Helder. Je kent het wel.
Ik zal even uitleggen hoe we hier zijn gekomen.
Ik betrap mezelf er steeds vaker op dat ik er vanuit ga dat wat ik schrijf, eigenlijk niet interessant genoeg is om te lezen. Of dat ik het me afvraag, als ik een column schrijf: waarom zou iemand dit willen lezen? En dat ik het antwoord op die vraag niet weet.
Het is niet dat ik twijfel aan mijn schrijfkunsten. Waar ik aan twijfel ben ik als persoon – waarom zou iemand iets van míj willen lezen? Waar heb ik eigenlijk in godsnaam ooit het belachelijke idee vandaan gehaald dat mijn gedachten boeiend genoeg zijn voor een ander? Hoe kom ik aan die arrogantie?
Het is slecht nieuws, dit gevoel. En moet absoluut anders. Ik word er te simpel van, raffel dingen af, stel dingen uit en lever half werk. Dat is zonde, want dat kan ik beter, en een eventuele lezer verdient beter. Want ken je dat gevoel dat je soms even helemaal je eigen potentie kwijt bent? Ik dus niet. Ik zou er alleen dolgraag meer mee willen doen dan dat ik er op dit moment uit haal.
Maar ik heb één probleem: ik heb geen problemen.
Laat me kort de afstotelijk comfortabele situatie schetsen. Ik heb mijn beide ouders nog. Ik had een prima jeugd. Ik heb vrienden. Ik heb een fijn huis en een leuke baan. Het dichtst wat ik bij een aantoonbaar trauma kom zijn de pesterijen die ik ervoer op de basisschool, en zelfs die zou ik niet groter willen maken dan ze waren (ik bedoel – ik ben nooit in elkaar getimmerd, of zoiets). Mentaal zit alles wel prima, al zit ik zo vol met gedachten dat ik soms denk dat ik uit elkaar zou kunnen barsten.
Maar niets aan mij is mysterieus interessant, of boeiend pijnlijk. Het is niet alsof ik niets heb meegemaakt in mijn leven, of alsof ik op emotioneel vlak niet genoeg te bieden heb. Maar het bewijs mist. Er is niets aanwijsbaar wat mij, en dus mijn gedachten, indrukwekkend doch pijnlijk uniek maakt: geen fysiek bewijs, geen bloedende armstomp of weeshuispapieren. Nee: wat ik ben is gewoon een soort kleine blonde hoop aan woede met een heerlijk leven op papier. Dus welk recht van spreken heb ik?
(Onzin natuurlijk, die vraag, want recht van spreken heb je altijd, tenzij je Marc Dutroux bent bijvoorbeeld, en die kans acht ik klein.)
En daarom fantaseer ik mezelf trauma’s in. Zodat ik het gevoel ervaar dat ik een ander meer te bieden heb, denk ik. Inhoud op een niveau wat ik in theorie alleen kan bieden als ik óók pijn hebt geleden op een dergelijke manier. Of dat mijn pijn in ieder geval door een ander begrepen kan worden, want je kan precies laten zien waarom je bent geworden wie je bent. Je hebt immers je verklarende trauma. Het onontkoombare bewijs.
Let wel: dat fantaseren is niet een wens. Het is niet alsof ik soms lekker op de bank ga zitten om eens een potje te gaan zitten hopen dat mijn ouders doodgaan of dat m’n arm eraf valt. Ik zou zowel mijn ouders als mijn eigen armen graag in (mijn) leven houden. Maar hoewel ik heus niet op dagelijkse basis in deze praktijk verval, lijkt het me wel beter en vooral prettiger voor mij als ik mijn eigen ideeën op zichzelf weer interessant genoeg ga vinden om ze te delen. Zonder dat ik dan denk: goh, had ik maar een zwaar gehandicapte tweelingzus, dan zou deze column over kerstmuziek pas echt goed tot z’n recht komen.
Ik zeg maar wat.
Zou ik een leven getekend door trauma verkiezen boven wat ik nu heb? Natuurlijk niet. Wat ik eigenlijk wil, liever dan de meeste dingen, is dat jullie mij interessant vinden. Interessant genoeg om iets van te lezen, en daar wat van te vinden – wat dat ook is. En dat ik dat zo graag wil vind ik doodeng. Ik zou namelijk liever iemand zijn die alles wat ze doet puur voor zichzelf doet, en daar dan genoeg aan heeft. Maar zo ben ik niet. Ik moet blijkbaar bekeken worden. Gelezen worden.
Dus waarom moet een ander dan willen lezen wat ik schrijf? Waarom is het de moeite waard? Heb ik daar een antwoord op? Eigenlijk niet. Het enige wat ik kan beloven is dat ik het vanaf nu beter ga doen. Op deze manier. Eerlijk, pijnlijk confronterend, misschien herkenbaar (dat is in ieder geval te hopen – vooral voor mij). De soms vieze waarheid, de lelijke rottende plekken in onze persoonlijkheid blootleggen die eigenlijk helemaal niet zo lelijk zijn maar jou en mij gewoon menselijk maken. Geen half werk. Als iemand iets van mij wil lezen, dan verdient diegene mij op m’n best – wat betekent dat je me op m’n slechtst verdient. Een soort taart met een schep stront erop. Die stront wil je niet eten, maar je moet wel om tot de taart te komen.
En gelukkig heb ik mijn beide armen nog om die taarten te gaan maken.